Er was eens een kantoorpand. Nieuw gebouwd. De ramen stonden te glimmen in de zon. Het pand stond in het water, dat hoorde zo. Dat was sjiek, zo’n vijver. Het pand was net gebouwd en iedereen was blij.
Toen kwam het schoonmaakbedrijf, klaar om de ramen te zemen, want het moest natúúrlijk glimmend blijven. Dus de glazenwasser ging wassen, tenminste, dat wilde hij. Want de ladder was niet goed. Hij was verdrietig, de glazenwasser. Want de ladder ging de bocht niet om, en er waren wel zeven bochten. Dus de laddermaker werd gebeld. En die maakte de ladder, zodat hij de bocht om kon.
De glazenwasser was blij. Dus hij klom in de ladder. Maar wat nu? De wieltjes zaten te laag. Dus die kwamen op de beplating! En dan kon die een pietsie kapot gaan. De glazenwasser was nu weer heel verdrietig. En de ruiten werden steeds viezer. Maar toen kwam de laddermaker weer, en die zette de wieltjes weer hoger. En toen kon de glazenwasser weer wassen en iedereen was blij.
Maar toen was de ladder te kort! De glazenwasser kon wel wassen, maar hij kon niet bij de onderkant, en die moest toch ook? De laddermaker zei: “we hebben kant-en-klare stukken die je er zo op kunt zetten, maar dat kost wel een boel centjes”. Ja, maar hoorde dat dan niet bij het pand? Zo’n stukje-aan-de-ladder-voor-de-onderste-ramen? De huurder vroeg het aan de meneren die de baas waren van het pand. En die meneren zeiden dat het niet nodig was, zo’n stukje voor d’r bij. Ze vonden dat de glazenwasser maar met hééééle grote laarzen in het water moest gaan staan om te zemen.
En de glazenwasser was weer heel verdrietig. Want glazenwassers mogen van de regering niet in het water staan, dat is te koud. De regering heeft dat in een wet gezet, de ARBO-wet. Maar de glazenwasser wilde zemen. “Want daarvoor ben ik glazenwasser!”. En toen is er toch een stukje ladder gekomen. De glazenwasser was heel blij.
Maar niet voor lang. Want toen hij de ramen had gewassen waren ze nog vuil. En hij zei: “Zie je wel, het is te vuil geworden omdat ik niet kon zemen doordat de ladder te kort en niet goed en verkeerd was.” En toen werd de baas van het pand weer opgebeld. Hij kwam met drie meneren kijken en ze zagen er heel belangrijk uit en ze zeiden dat het niet zómaar een aanslag was, maar een “atmosferische” aanslag. Dat kwam, zeiden ze, omdat er te lang niet gezeemd was. En dat dat wel gekund had als de glazenwasser maar gewoon laarzen had aangetrokken.
Daarom werd er een andere glazenwasser gebeld van een andere glazenwasserswinkel. En die zei dat het gemeen spul was. “Impregneer” zei hij, “van de muren afkomstig”en hij keek er heel gewichtig bij. En toen is het schoongemaakt met een speciaal spulletje waar je heel voorzichtig mee moest zijn.
En iedereen was blij.
Moraal van het verhaal? Ramen wassen is een vak! En ladders maken ook!