De Duitse bezoeker meldde zich aan de receptie. Hij was op zoek naar zijn vakantiewoning. Van het reisbureau had hij geen adres gekregen, alleen de naam van de woning en de woonplaats. “’t Zeepaardje”. Op de website van de reisorganisatie vond ik al snel de betreffende woning. Ik gaf een printopdracht voor de routebeschrijving om aan de bezoeker mee te geven, maar vreemd genoeg kwam die niet tevoorschijn uit de printer op mijn kamer. Toen ik aan het eind van de dag bij de afdelingsprinter kwam bleek dat hij daar lag; gevalletje verkeerde printerselectie. De print lag pontificaal naast de printer met mijn naam er met grote letters op met ernaast, met alle details van de woning erbij, FERIENWOHNUNG.
“Ze zal het wel druk hebben, die nieuwe inkoper” zullen mijn collega’s gedacht hebben…
Het deed me denken aan een testje;
Lees onderstaande tekst en beantwoord de vragen:
Een ondernemer heeft nauwelijks het licht in de winkel uitgedaan of er verschijnt een man die geld vraagt. De eigenaar opent de kassa. De inhoud van de kassa wordt eruit gehaald en de man snelt weg. Er wordt onmiddellijk iemand van de politie gewaarschuwd.
Geef van de volgende stellingen aan of ze juist of niet juist zijn of onbekend.
1. Er verschijnt een man zodra de eigenaar het licht in de winkel heeft uitgedaan.
2. De dief is een man.
3. De ondernemer opent de kassa.
4. De eigenaar haalt de inhoud uit de kassa en rent weg.
5. Iemand opent een kassa.
6. Nadat de man die het geld vraagt de inhoud van de kassa eruit gehaald heeft rent hij weg.
7. De kassa bevat geld, maar het verhaaltje zegt niet hoeveel.
8. De dief vraagt geld aan de eigenaar.
9. In het verhaaltje gaat het om drie mensen. De winkeleigenaar, de man die geld vraagt en iemand van de politie.
10. De volgende elementen komen in het verhaaltje voor: iemand vraagt geld, er wordt een kassa geopend, de inhoud ervan wordt eruit gehaald, een mand vlucht de winkel uit.
De oefening heeft tot doel aan te tonen dat “waarneming” en “interpretatie” met elkaar verward kunnen worden.
Op grond van de gegevens van het verhaaltje kan maar één vraag met zekerheid als “juist” beantwoord worden. Alle overige beweringen zijn gevolgtrekkingen (zie hieronder voor de toelichting).
Dit testje heb ik zelf jaren geleden gedaan. Later heb ik het nog weleens gebruikt met medewerkers van de facilitaire dienst om aan te geven hoe vaak we aannames doen in de dagelijkse praktijk.
Hopelijk hebben mijn nieuwe collega’s ook zulke oefeningetjes gedaan…..;-)
———————————————————————————-
1. Er verschijnt een man zodra de eigenaar het licht in de winkel heeft uitgedaan.
? De ondernemer en de eigenaar kunnen twee personen zijn.
2. De dief is een man.
? Iemand die geld vraagt hoeft geen dief te zijn.
3. De ondernemer opent de kassa.
? Zie punt 1
4. De eigenaar haalt de inhoud uit de kassa en rent weg.
? Er wordt niet vermeld wie de inhoud uit de kassa haalt.
5. Iemand opent een kassa.
. Juist
6. Nadat de man die het geld vraagt de inhoud van de kassa eruit gehaald heeft rent hij weg.
? Zie punt 4
7. De kassa bevat geld, maar het verhaaltje zegt niet hoeveel.
? De inhoud kan ook iets anders zijn dan geld.
8. De dief vraagt geld aan de eigenaar.
? Er wordt niet gesproken van een dief. Er wordt niet vermeld aan wie de man geld vraagt.
9. In het verhaaltje gaat het om drie mensen. De winkeleigenaar, de man die geld vraagt en iemand van de politie.
? Nergens uit op te maken.
10. De volgende elementen komen in het verhaaltje voor: iemand vraagt geld, er wordt een kassa geopend, de inhoud ervan wordt eruit gehaald, een man vlucht de winkel uit.
? In het verhaaltje wordt nergens van vluchten gesproken.
Destijds via Buro Gijswijt